Het is zomer. De warme maand juli is aangebroken. Het WK voetbal is afgelopen. In Frankrijk koerst een peloton wielrenners door het groene landschap. Het is koers! Dat betekent dat het bij de wielerliefhebbers begint te kriebelen. Naast zelf op de fiets stappen, kun je als liefhebber ook een boek over de sport oppakken. En welk Nederlands boek is dan meer prominent dan De Renner van Tim Krabbé, een klassieker uit 1978?
‘Meyrueis, Lozère, 26 juni 1977. Warm, bewolkt weer. Ik pak mijn spullen uit mijn auto en zet mijn fiets in elkaar. Vanaf terrasjes kijken toeristen en inwoners toe. Niet-wielrenners. De leegheid van die levens schokt me.’
De hoofdpersoon in De Renner doet mee aan de Ronde van de Mont Aigoual, een loodzware rit over 150 kilometer en met duizenden hoogtemeters. Het is niet de eerste wedstrijd waaraan Krabbé meedoet. Nee, deze ronde is zijn 309de rit en hij is getergd om te winnen… Tim Krabbé neemt de lezer in De Renner mee in het hoofd van een wielrenner die getergd is om te winnen. Het is grotendeels een autobiografische roman, want Krabbé fietste jarenlang op hoog niveau. De authenticiteit spat daarom ook van de pagina’s af. De kracht, het afzien, de motivatie, de angst; het wordt allemaal zo levensecht beschreven dat de lezer zich in het peloton van een grote wedstrijd waant. De vergelijkingen die Krabbé trekt als hij afziet, zijn treffend. Daardoor kunnen ook niet-wielerliefhebbers van De Renner genieten en dat is een grote verdienste, want normaal gesproken zijn sportboeken niet aan doorsnee lezers besteed. Overigens is het boek ook geen zware kost. In slechts 150 pagina’s manoeuvreert Krabbé met zijn fiets over de bergen van de Cevennen. De ronde die Krabbé beschrijft, is een wat ondergesneeuwde klassieker die ooit hoog aangeschreven stond in het Franse wielergilde.
De wielerwijsheden die Krabbé naast zijn treffende, bijna poëtische schrijfstijl tentoonspreidt, zijn om te genieten. Het is bij tijd en wijlen Cruijffiaans; aanvallen doe je het liefst zo laat mogelijk, maar wel vóór de anderen. Je steekt gaandeweg De Renner dus ook nog wat op. Knap is ook hoe Krabbé de spanning weet vast te houden. Daar waar het in thrillers gaat om wie het ‘heeft gedaan’ of ‘waarom’, gaat het in De Renner uiteindelijk om de vraag of Krabbé de ronde wint. En dat blijft tot het laatst een verrassing. Door het gehele boek doet Krabbé ook nog wat aan kennisvergroting over de wielerklassieken van weleer. Natuurlijk gaat het over Jan Janssen, Zoetemelk, maar ook Anquetil wordt veelvuldig aangehaald. Over deze laatste rare Fransoos schijnt overigens een zeer bijzondere anekdote de ronde te doen. Volgens hem moest je fiets zo licht mogelijk zijn om heuvel op te koersen. Alle ballast moest weg. Dus ook de bidon! En die verdween…in een zak van de trui van de renner zelf. Dus.
Volgens Krabbé, in een interview met bicycling.nl, berust De Renner voor 95% op de waarheid. Hij heeft her en der wat zaken aangepast om het verhaal beter te maken. Met dit gegeven leest De Renner nog fijner; Krabbé heeft het meegemaakt, Het Grote Lijden. Voor de boekliefhebber is De Renner een aanrader. Voor de renners onder ons, verplichte kost. Het is koers!
De hoofdpersoon in De Renner doet mee aan de Ronde van de Mont Aigoual, een loodzware rit over 150 kilometer en met duizenden hoogtemeters. Het is niet de eerste wedstrijd waaraan Krabbé meedoet. Nee, deze ronde is zijn 309de rit en hij is getergd om te winnen… Tim Krabbé neemt de lezer in De Renner mee in het hoofd van een wielrenner die getergd is om te winnen. Het is grotendeels een autobiografische roman, want Krabbé fietste jarenlang op hoog niveau. De authenticiteit spat daarom ook van de pagina’s af. De kracht, het afzien, de motivatie, de angst; het wordt allemaal zo levensecht beschreven dat de lezer zich in het peloton van een grote wedstrijd waant. De vergelijkingen die Krabbé trekt als hij afziet, zijn treffend. Daardoor kunnen ook niet-wielerliefhebbers van De Renner genieten en dat is een grote verdienste, want normaal gesproken zijn sportboeken niet aan doorsnee lezers besteed. Overigens is het boek ook geen zware kost. In slechts 150 pagina’s manoeuvreert Krabbé met zijn fiets over de bergen van de Cevennen. De ronde die Krabbé beschrijft, is een wat ondergesneeuwde klassieker die ooit hoog aangeschreven stond in het Franse wielergilde.
De wielerwijsheden die Krabbé naast zijn treffende, bijna poëtische schrijfstijl tentoonspreidt, zijn om te genieten. Het is bij tijd en wijlen Cruijffiaans; aanvallen doe je het liefst zo laat mogelijk, maar wel vóór de anderen. Je steekt gaandeweg De Renner dus ook nog wat op. Knap is ook hoe Krabbé de spanning weet vast te houden. Daar waar het in thrillers gaat om wie het ‘heeft gedaan’ of ‘waarom’, gaat het in De Renner uiteindelijk om de vraag of Krabbé de ronde wint. En dat blijft tot het laatst een verrassing. Door het gehele boek doet Krabbé ook nog wat aan kennisvergroting over de wielerklassieken van weleer. Natuurlijk gaat het over Jan Janssen, Zoetemelk, maar ook Anquetil wordt veelvuldig aangehaald. Over deze laatste rare Fransoos schijnt overigens een zeer bijzondere anekdote de ronde te doen. Volgens hem moest je fiets zo licht mogelijk zijn om heuvel op te koersen. Alle ballast moest weg. Dus ook de bidon! En die verdween…in een zak van de trui van de renner zelf. Dus.
Volgens Krabbé, in een interview met bicycling.nl, berust De Renner voor 95% op de waarheid. Hij heeft her en der wat zaken aangepast om het verhaal beter te maken. Met dit gegeven leest De Renner nog fijner; Krabbé heeft het meegemaakt, Het Grote Lijden. Voor de boekliefhebber is De Renner een aanrader. Voor de renners onder ons, verplichte kost. Het is koers!