U was iemand die op een universiteit aan het hoofd staat van het wetenschappelijk onderzoek en het onderwijs in een bepaald vakgebied. Bij u was dat fysica aan de Universiteit Gent. Hebt u, volgens uw eigen gevoel, daar iets achtergelaten wat voor de maatschappij waardevol is of kan worden? Zo ja, kunt u in het kort vertellen wat?
Fysica is wel een ruim studiegebied. Mijn vakgebied situeerde zich veeleer in materiaalkennis. Wij gebruikten een nucleaire techniek om allerhande stoffen te onderzoeken die het element ijzer bevatten. Ook werkten we veel samen met geologen, mineralogen en bodemkundigen. IJzer is trouwens het vierde meest voorkomend element in de aardkorst. We hebben ook data, opgenomen door de ruimtevoertuigen op Mars, vakkundig geanalyseerd. Dergelijke research is vooral fundamenteel en komt dus neer op het verzamelen van kennis. En die laat je achter in wetenschappelijke tijdschriften. Vroeg of laat vindt die kennis wel direct of indirect een toepassing. Ik ben auteur of coauteur van een 150 tal artikels en enkele hoofdstukken in boeken. Het aantal citaties is een maat voor de wetenschappelijke impact van het werk en het zijn er bij mij toch behoorlijk wat. Ik mag dus tevreden zijn. Maar, goed, in oktober 2011 heb ik het wetenschappelijke hoofdstuk afgesloten.
Maakt u van uw kennis als hoogleraar nog weleens gebruik in uw verhalen? Ik bedoel de specifieke kennis en niet uw algemene ontwikkeling. Kunt u een voorbeeld noemen in welk verhaal of verhalen u welke specifieke kennis heeft toegepast?
Nee, zeker niet. Men moet voorzichtig omgaan met wetenschappelijke kennis als men een zo breed mogelijk lezerspubliek wil aanspreken. Anderzijds lezen mijn collega’s uit de exacte wetenschappen nauwelijks fictie, dus voor die categorie moet je niet schrijven. Mijn eerste boek, ‘Het duivelse recept’ ging over een professor in de organische chemie, een onderwerp waarvan ik weinig kaas had gegeten. Op die manier beperkte ik mezelf tot een begrijpbaar wetenschappelijk vernislaagje op het verhaal. Dat was ook het geval wat archeologie betrof in ‘Cirkel Twaalf’, informatica in ‘Het Pi-algoritme’ en middeleeuwse geschiedenis in ’30 dagen’. Het leuke eraan is dat die disciplines buiten mijn vakgebied toch wat research vergen, en daarmee herneem ik een beetje mijn vroegere activiteit.
Uw protagonist Marc Ackein is onderzoeksjournalist van beroep. Hoe is dit personage ontstaan en waarom dat beroep? Was rechercheur niet meer voor de hand liggend omdat Marc ook altijd wel strijd tegen de misdaad?
Waarom een journalist? In mijn eerste boeken was Gent slechts een uitvalsbasis en speelde het verhaal zich voor een groot deel af in het buitenland. Daarom heb ik voor een journalist gekozen die zoals Kuifje overal ter wereld op informatie jaagt en de misdaad tracht te bestrijden. Een journalist heeft wel geen politionele bevoegdheden maar bezit een enorme bewegingsvrijheid. Dat biedt ook veel mogelijke variaties in de verhalen. Een rechercheur daarentegen kan en mag immers in het buitenland niets ondernemen, tenzij voor een belangrijke reden en met heel wat administratieve rompslomp een rogatoire commissie wordt opgericht waarvan hij deel uitmaakt. Maar recent is er, wat mijn protagonist betreft, wat verandering gekomen. In ’30 dagen’ leert Marc Ackein een politie-inspecteur kennen, met wie hij gaat samenwonen. En dat is nu een perfecte combinatie: een eigenzinnige journalist en een correcte politievrouw. Een relatie waarin ze wat het onderzoek betreft elkaar kunnen aanvullen, maar wegens hun beroepsgeheim elkaar voortdurend voor de voeten lopen. Een ideale situatie om het verhaal wat bij te kruiden.
Is Gent als thuisbasis voor uw verhalen destijds een bewuste keuze geweest of is het ontstaan? In beide gevallen volgt dan het ‘waarom’.
Ik woon bijna een halve eeuw in Gent, dus is het normaal dat die stad een belangrijke rol speelt in mijn boeken. Bovendien gingen mijn verhalen meestal uit van een professor van de Gentse universiteit. En mijn twee laatste boeken spelen zich bijna volledig af in Gent. Een middelgrote stad is altijd een dankbaar decor voor de misdaad. U bent als auteur pas op latere leeftijd begonnen.
Was het niet eerder te combineren met uw maatschappelijke carrière of is het pas later ontstaan?
Het schrijven van thrillers is pas ontstaan nadat ik de universiteit definitief had verlaten. Omdat ik ineens meer vrije tijd had, zocht ik een nieuwe uitdaging. Er spon al een tijdje een flard van een verhaal in mijn hoofd rond dat begon met een vrouw die op de bus wachtte omdat ze gedwongen was om iets in de stad te doen of af te geven. Vanuit dat idee ben ik plots beginnen schrijven en na drie weken was mijn verhaal af. Een spannend verhaal, dat wel, maar qua taal en stijl was het een rol prikkeldraad. Wat wil je? Ik had mijn hele leven niets anders gedaan dan wetenschappelijke artikels in steenkolenengels geschreven en syllabussen met veel formules en met een stijl in de trant van ‘uit dit volgt dat’ en ‘als we rekening houden met dat, krijgen we dit’. Het heeft dan nog een paar maanden geduurd eer mijn geschrijf ‘literair acceptabel’ werd. ‘Het duivelse recept’ is dan enkele maanden later verschenen bij een kleine uitgever. Maar ik bleef volharden in het schrijven.
Een auteur gebruikt ook regelmatig karaktereigenschappen van familie en/of bekenden. Het kan niet anders of er zit soms ook een klein beetje Bert Bergs in een personage. In wie vindt de lezer het meest van u zelf terug?
Het is bijna vanzelfsprekend dat eigen karaktertrekjes en ergernissen in een boek worden verwerkt. De eigenzinnige en ongeduldige Marc Ackein is onbewust een afspiegeling van mijzelf. Vechten tot hij bereikt wat hij wenst te bereiken, reflecteert voor een deel mijn doorzettingsvermogen. Daarnaast vinden mijn persoonlijke irritaties ook wel een plaatsje in mijn boeken. Zo is het gezeur van de sigaretverslaafde professor Ghislain Vyncke over het rookverbod in ‘Cirkel Twaalf’ een weerspiegeling van een van mijn stokpaardjes. Ik rook al lang niet meer, maar ik vind dat men verkeerd bezig is. Men neemt a posteriori allerhande verbodsmaatregelen tegen het roken –soms tot in het absurde toe–, terwijl men nauwelijks de moeite doet om de jeugd a priori te sensibiliseren. Men geneest liever, zeg maar verbiedt, in plaats dat men voorkomt. In ’30 dagen’ wordt ook even het megalomane stationsproject in Gent en de daarbij behorende verkeersproblemen op de korrel genomen. Kortom, dat je in een boek de kleine ergernissen en frustraties via de personages publiekelijk kan uiten is lekker meegenomen.
Hoe ziet uw beeld van de toekomst als auteur eruit? Blijft de auteur Bert Bergs het spannende verhaal trouw of ziet hij andere genres, bijvoorbeeld roman, literatuur of zelfs iets wetenschappelijks ook als een uitdaging?
Geen idee. Ik ben ondertussen al de zeventig gepasseerd. Er rest mij bijgevolg geen zee van tijd om te experimenteren. De kans bestaat dus dat ik bij het spannende verhaal blijf. Het is een genre waarin ik mij goed thuis voel, temeer omdat een dergelijke plot enigszins aanleunt bij het logisch wetenschappelijk denken. Maar, je weet maar nooit …
Hebt u weleens overwogen een standalone te schrijven? Of voelt u zich met een vast personage veiliger? Ziet u het als een uitdaging of een bedreiging om uit de comfortzone te stappen en aan een standalone te beginnen? Bijvoorbeeld als een onderwerp niet matcht met Marc Ackein.
Ook hier is het koffiedik kijken. Voorlopig voel ik mij inderdaad comfortabel bij het duo Marc Ackein / Sara Vits. Zoals ik al zei, vormt de relatie tussen die twee een ideale kruiderij in mijn boeken. Maar, ik dacht ook dat mijn best gekende biotoop, de universiteit, altijd op een of andere manier in mijn boeken zou verschijnen, maar mijn laatste boek bewijst het tegendeel. Het is dus altijd afwachten wat de muze brengt.
U bent bestuurslid bij de Vereniging van Vlaamse Misdaadauteurs (VVMA). Hebt u persoonlijk nog een of meer ambities die u met deze vereniging per se wilt bereiken?
Als u bedoelt dat ik voorzitter of iets dergelijks van de VVMA zou ambiëren, dan is het antwoord: nee, absoluut niet. Ik ben geen boegbeeld in de wereld van de misdaadliteratuur. Toevallig heb ik als lid van de vereniging voorgesteld om wat meer dynamiek in de website te brengen en zo is het balletje aan het rollen gegaan. Ik verzorg nu de public relations in die zin dat ik een van de doelstellingen van de vereniging behartig, namelijk het promoten van Vlaamse misdaadauteurs en hun werk via onze website en de sociale media. En dat is hard nodig. Enerzijds wordt in de media enkel maar een handvol misdaadauteurs aangehaald. Anderzijds is het schrijnend te moeten merken hoeveel Angelsaksische en Scandinavische misdaadboeken de rekken in de boekhandels vullen, zoals o.a. het geval was met de hele stapels van ‘Het meisje in de trein’ van Paula Hawkins. Allemaal het gevolg van overweldigende marketingmachines en zelfs van overheidssubsidies voor de vertalingen. En waarom vind ik bij ons in de boekhandel geen Noort, den Hollander, Maron, Jansma, Berg, Appel en zo meer … en omgekeerd, waarom liggen er geen Vlaamse misdaadauteurs over de grens? Ik dacht dat we toch dezelfde taal spreken, niet? Jammer genoeg zijn het dikwijls de Nederlandse recensenten die onze Vlaamse taal niet lusten. De meeste Nederlandse lezers vinden nochtans het ‘Belgisch Nederlands’ leuk en zelfs verrijkend. Waar gaat het naartoe als we vaststellen dat sommige boeken in een Vlaamse én in een Hollandse uitgave verschijnen? Laat ons allemaal meezingen met Margriet Hermans en wijlen Robert Long: ‘Hoewel hét verschil is al je het goed bekijkt maar minimaal.’
Vindt u dat u zelf genoeg aan lezen toekomt? Wat zijn uw favoriete titels en/of auteurs?
Pijnlijke vraag. Ik moet eerlijk bekennen dat ik de laatste jaren weinig lees. Jaarlijks hoogstens twee à drie boeken, voornamelijk in het najaar, want in de eerste helft van het jaar schrijf ik. Vroeger verslond ik Agatha Christie’s, Ludlum’s en vooral de boeken van Jef Geeraerts. Met die auteur had ik een literaire haat-liefdeverhouding. In zijn boeken straalde de auteur een zekere arrogantie uit, kwam dikwijls pedant over door de talrijke voetnoten of appendices en viel in zijn politieke aversie regelmatig in herhaling. Maar ik hield van zijn boeken en las ze in één ruk uit. De manier hoe hij in een directe taal alles bijna wetenschappelijk correct beschreef, en dat in een tijd zonder internet, deed mij respect opbrengen voor die schrijver. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij op dat gebied een voorbeeld voor mij is geweest. Op dezelfde manier wil ik een verhaal brengen dat zich tegen een realistisch canvas afspeelt. In ‘Cirkel Twaalf’, bijvoorbeeld, zit de woelige politieke actualiteit van Bulgarije anno 2013 verweven. Ook houd ik mij eraan om de voertuigen met hun merknamen te noemen, ook de wapens en zelfs het bier dat gedronken wordt. Ik vind dat een merknaam direct evenveel zegt en even belangrijk is als de beschrijving van een personage. Maar, ik dwaal af van de oorspronkelijke vraag. Boeken lezen zit dus op een laag pitje. Wel volg ik de meeste Britse en Scandinavische misdaadseries op tv. Ik merk wel dat ik mij daarbij meer en meer erger aan onvolkomenheden, overdreven toevalligheden, nodeloze zijsprongen , bij het haar getrokken ontknopingen en dergelijke. Ik weet niet of het nu aan mij ligt omdat ik zelf schrijf of aan een verminderde kwaliteit van de afleveringen.
Tenslotte, welke vraag ziet u hier niet gesteld maar u wilt het antwoord toch graag met uw lezers en andere geïnteresseerden delen?
Vraag Bert Bergs: Uw eerste boek was uitgegeven bij een uitgever. Uw laatste boeken geeft u nu blijkbaar uit in eigen beheer. Is daar een reden voor? Antwoord: Ik voelde mij niet zo goed bij mijn eerste uitgever. Omdat de andere gevestigde uitgeverijen niet waren geïnteresseerd in een onbekende en op late leeftijd beginnende auteur, heb ik in Nederland, nota bene, een goed kanaal gevonden om mijn boeken in eigen beheer uit te geven. Ik ben daar in de gegeven omstandigheden best tevreden mee. Mijn boeken liggen in de Gentse boekhandels en zijn verder overal te bestellen. Het enige nadeel is dat Biblion mijn boeken niet meer aanneemt. ‘Cirkel Twaalf’ werd nog geaccepteerd, maar mijn laatste drie boeken werden telkenmale zonder opgegeven reden geweigerd en teruggestuurd naar mijn uitgever. Dat betekent dat die boeken niet gekend zijn in de Nederlandse bibliotheken en door sommige Vlaamse bibliotheken niet spontaan worden aangevraagd. Een eigenaardige situatie omdat ook Vlaanderen bijdraagt aan Biblion. Bovendien houden ze geen rekening met positieve recensies van derden zoals deze van ThrilZone. Enkel hun eigen recensies zijn van tel, maar om een dergelijke recensie te bekomen moet het boek eerst aangenomen worden. Een mooie vicieuze cirkel, dus. De lezers moeten het boek aanvragen. Maar er komt licht aan het einde van de tunnel. Een bekende Vlaamse recensent en criticus had onlangs lovende woorden over voor ’30 dagen’ en schreef: ‘Ik zou gevestigde uitgeverijen attent willen maken op deze auteur, en met een goeie begeleiding een gave tekst brengen. Bergs kan in dat geval zonder meer wedijveren met Bob Mendes, Patrick Bernauw of Lydia Verbeeck.’ Als dat geen compliment is!