Van Crocs tot columns
Het zal rond 15:00 uur geweest zijn, ergens eind juli of begin augustus, in de schaduwrijke receptieruimte van een Franse familiecamping: het moment waarop mijn geloof in de mensheid de doodsteek kreeg.
De precieze context herinner ik me niet, maar vermoedelijk zat ik mentaal geradbraakt en met niet meer dan een lauwwarme espresso als gezelschap het einde van mijn shift af te wachten. Murw geslagen door de krankzinnigheid van klagende kampeerders consulteerde ik de klok boven de deur. Blijkbaar hadden ook de wijzers last van vermoeidheid of verveling. Het zou alleszins nog een eeuwigheid duren vooraleer ik kon vluchten naar het isolement van mijn caravankamer en er de frustratie kon wegslapen of botvieren op het hoofdkussen dat reeds meerdere rammelingen had moeten trotseren.
Juist toen het leek alsof het seizoen haar dieptepunt had bereikt, doorbraken de zompige en tot automutilatie aansporende klanken van natte voetzolen in Crocs de stilte. Slechts gehuld in een chloorwalm en een Speedo-slip betrad een gast het vertrek en sopte hij ongegeneerd naar de balie. Op de koop toe was zijn open mond een betonmolen waarin het vleesafval van een half verorberde frikandel en zijn speeksel tot een cementgrijze brij verwerden.
Vakkundig transformeerde ik de kokhalsneigingen in een glimlach en informeerde naar de reden van ’s mans bezoek. Met de typerende vrijpostigheid van een vakantievierder eiste hij een terugbetaling, een tentwissel en een ticket voor een ezelrit.
En kreeg prompt nul op het rekest. Vanzelfsprekend.
Indien ik had ingestemd met die eerste twee verzoeken, zou de baas in razende woede zijn ontstoken en bij goedkeuring van het derde zou GAIA me hebben aangeklaagd. Ik zou hoe dan ook de dupe zijn geweest, en daar had ik geen zin in.
De klant naderde vervaarlijk en bevond zich inmiddels op zoenafstand. Terwijl de geur van obesitas over me heen waaide, wenste hij me een geslachtsziekte toe en dreigde met geweld. Nochtans zou een extra ademtocht hebben volstaan om me koud te maken. Dat gebrek aan efficiëntie bood mij echter de kans om security te sommeren en nadat twee kleerkasten hem opnieuw naar zijn overspelige vrouw en Bieber-idolate dochter hadden geëscorteerd, keerde de rust terug.
Desondanks schoot ik meteen in actie, opende een leeg document en begon verwoed te typen. Beelden van een post-apocalyptische wereld waarin kampeerders gulzig frituursnacks vermaalden, sandalen verplichtten en de samenleving tiranniseerden flitsten plots voor mijn ogen.
Ik registreerde voor het nageslacht, de volgende generatie, de overlevenden. Vanaf die aanvaring boekstaafde ik elke confrontatie en ontdekte gaandeweg dat schrijven, meer dan alcohol en fysieke agressie, een remedie bleek tegen zwakzinnigheid.
Hoewel ik plezierreizigers nog steeds verdenk van medeplichtigheid aan de covid-pandemie, sterkte mijn optimisme vreemd genoeg weer aan en ebde de drang naar schriftelijke overlevering mettertijd weg.
Dacht ik.
Ongeveer een jaar na mijn laatste zomer in Frankrijk verzilverde ik mijn diploma, koos voor een baan in het onderwijs en botste op een nieuw onheil zonder gelijke: adepten van een TikTok-religie. Taal viel ten prooi aan anarchie, joggingpakken waren habijten, luiheid leek het hoogste goed en iedereen heette ‘broer’.
Gelukkig ontmoette ik eveneens een minderheid van dissidenten: plichtsbewuste tieners die het gevaar onderkenden en in wie ik bondgenoten vond. Zij hielden me staande en inspireerden me om door te zetten. Desalniettemin greep ik tevens terug naar een oud wapen om idiotie het hoofd te bieden. Vastberaden haalde ik mijn notities onder het stof vandaan en toog aan het werk, hoe langer hoe meer. Deze keer was er haast mee gemoeid.
Zoals de Nederlandse auteur Kluun zegt en als geen ander weet is er niks beter dan gebeurtenissen neerpennen om ze te verteren. Klagende kampeerders sterven sneller is het resultaat van mijn verwerking. Ik hoop dat u er plezier aan beleeft.
PS: De stelling in die titel is niet wetenschappelijk onderbouwd, al hoop ik ten zeerste dat ze klopt.