De Ripper files nr. 3
“Schrijven is ellendig,” stelt de schrijfster Mensje van Keulen.
Zo erg is het nou ook weer niet.
Neemt niet weg dat er dagen zijn dat het niet meezit. Dat de zinnen niet willen komen. Dat letters onwillig over het beeldscherm stuntelen. Niet noodzakelijk uit gebrek aan inspiratie, maar omdat je niet – hoe zal ik het zeggen – synchroon met je manuscript loopt. Dat wat in je hoofd zit niet klopt met wat je vingers typen.
Daar is weinig aan te doen, behalve gewoon doorgaan en hopen dat je op een gegeven moment weer met je werk samenvalt. Wat het meestal ook wel doet. In de regel kan ik dan volstaan met het herschrijven van de eerste paar bladzijden.
Het wordt me wel regelmatig gevraagd: wat doe je als je een dag geen inspiratie hebt?
Ik zeg dan meestal dat schrijven een kwestie is van doorzetten, en niet van een kortststondige bevlogenheid.
Maar wat is inspiratie eigenlijk?
Etymologisch is het ontleend aan het latijn, en betekent het letterlijk “inblazen”. Of “inademen”. Dat klinkt als iets dat essentieel, maar ook ongrijpbaar is.
Een letterkundig lexicon omschrijft inspiratie als: “Een bewustzijnstoestand (‘bezieling’) waarin de kunstenaar over het maximum van zijn scheppend vermogen beschikt en schijnbaar moeiteloos de vormgeving vindt die voor het beoogde kunstwerk het meest geschikt is.”
Een utopische staat van geestelijk welbevinden die niet zonder geestverruimende middelen te bereiken is, lijkt me. Ik kan alleen voor mezelf spreken, maar ik heb nog nooit moeiteloos een hoofdstuk uit mijn laptop geschud. Betekent dat dan dat ik nooit geïnspireerd ben?
Blijkbaar.
Het zal hem in het woordje “schijnbaar” zitten. Daar houd ik me dan maar aan vast.
Het lijkt in ieder geval niet iets waar je op moet gaan zitten wachten; ongeduldig met de vingers trommelend op het bureau: Waar blijft het nou?
Zoals je ook niet moet wachten op de ideale omstandigheden om te schrijven; dat leidt alleen maar tot uitstel.
Gelukkig wordt verderop in datzelfde lexicon geconstateerd: “…dat inspiratie belangrijk is, maar pas een rol kan spelen als voldoende kennis en oefening is opgedaan.” En: “…dat naast inspiratie ook noeste arbeid en vlijt ten grondslag liggen aan het eindresultaat.”
Noeste arbeid en vlijt; dat staat al een stuk dichter bij mijn realiteit. Een hele opluchting. Ik dacht nog even dat het aan mij lag. Dat mijn collega-schrijvers fluitend en (schijnbaar) moeiteloos de perfecte vorm vinden en het voltooide manuscript op weg naar de kroeg even bij de uitgever in de brievenbus werpen. Terwijl ik me kromgebogen over mijn laptop in het zweet werk, af en toe opkijkend naar de muur van mijn kantoor waarop een A4-tje is geprikt met mijn Chinese zegswijze voor moeilijke momenten: “Het is de tegenwind die de vlieger doet stijgen” (voor €14,95 ook als Delfts blauw tegeltje te bestellen, zag ik op internet).
Voor de nog moeilijker momenten kan ik me – hoewel niet gelovig – wenden tot een kleine koperen Ganesh; de hindoeïstische god van kennis en wijsheid, die erom bekend staat dat hij hindernissen wegneemt. Ik heb het beeldje gekregen van een Indiase collega, in een dorp hoog boven Mumbai, en het heeft een prominente plaats op mijn bureau. Verder put ik kracht uit Griekse koffie, een goede stoel (Herman Miller Aeron) en bemoedigende woorden van dierbaren.
Maar peptalk, Griekse koffie, Herman Miller, Ganesh of Chinese tegelwijsheden kunnen niet verhinderen dat het een keer misgaat. Dat het echt, echt niet wil. Dat mijn “scheppend vermogen” alleen nog in de tuin werkt. En het “beoogde kunstwerk” van mij het dak op kan.
Vaak komt het uit het niets, zonder enige aanwijsbare aanleiding. Een zwart gat dat alle energie en motivatie opslokt, en je met een onbestemd gevoel van doem en onheil achterlaat.
Dan ben je niet alleen niet tevreden met wat je aan het schrijven bent, maar met alles wat je tot dan toe geschreven hebt. Het hele boek. Je hele oeuvre.
Dat zijn van die dagen dat ik het manuscript wil openen, naar ‘alles selecteren’ wil gaan, om dan de toets ‘wissen’ in te drukken. Om vervolgens iets makkelijks te gaan doen met mijn leven, zoals het beklimmen van de Mount Everest. Zonder zuurstof.
Zo’n dag dat ik een aantal hoofdstukken wil printen voor een proeflezer, en de tekst op pagina 3 grijs wordt, op pagina 5 lichtgrijs, en er vanaf pagina 7 alleen maar lege vellen papier uit het apparaat komen. Alsof iemand me iets duidelijk probeert te maken.
En vanaf mijn ‘to do’ lijstje schreeuwen de woorden ‘nieuwe printercartridge bestellen!!!!’ me al een half jaar vermanend toe.
Zo’n dag dat zwarte katten je pad kruisen.
Of dat er tijdens het typen een glas uit je bril valt (waar gebeurd!).
Zo’n dag dat je denkt aan de bijna zevenduizend talen die de wereld rijk is, en dat je boek in geen ervan vertaald is.
Dat je naar het wereldnieuws luistert en denkt: er zijn zoveel belangrijker zaken in het leven dan een nieuwe thriller (dat denk ik sowieso vaak).
En dan?
Ik kan gaan fietsen. Sowieso krijg ik de betere invallen op de fiets. Of, als het echt niet lukt, ligt er altijd nog een berg research te wachten. In ieder geval is het absoluut noodzakelijk om het manuscript even te laten voor wat het is.
Het goede nieuws: Het gaat ook vanzelf weer over.
Bij mij in ieder geval.
Tot nu toe.
Afkloppen.
Vandaag heb ik geen behoefte om alles te selecteren en te wissen. Eerlijk gezegd, ik sta te popelen om weer verder te gaan. Ik ben al bij hoofdstuk vijftig van de geplande zestig. Het gaat hard nu. Hoofdstukken hebben de neiging naar het einde van het boek toe steeds korter te worden. Ik kan niet precies zeggen waar ik mee bezig ben, om niet te veel van het plot weg te geven, maar zowel jager als prooi komen dichter bij elkaar in de buurt. En het is onduidelijk wie de jager is, en wie de prooi.
De vaart neemt toe; ik ben onderweg naar de ontknoping van het amalgaam van research, fantasie, personages, plotlijnen, spanningsbogen en dialogen dat ik de ‘Ripper connectie’ heb genoemd. Een balanceernummer dat me, zoals duidelijk mag zijn, de ene keer wat makkelijker afgaat dan de andere. Maar dat ik hoe dan ook niet zou willen missen.
Want uiteindelijk luidt de volledige quote van Mensje van Keulen: “Schrijven is ellendig, maar niet schrijven is nog ellendiger.”
En zo is het.
Of eigenlijk zou ik nog een stap verder willen gaan, en zeggen dat ik schrijvend een vorm van extase kan bereiken. Als ik helemaal in het verhaal zit, en met mijn personages mee achter Jack the Ripper aan hol door de mistige straten van 19e eeuws Amsterdam. Geconcentreerd; er bestaat niets anders op de wereld meer. Ademloos op reis in mijn zelfgemaakte tijdmachine. Woorden huppelen onstuitbaar uit mijn vingers, als jonge koeien die na een lange winter voor het eerst weer de wei in worden gelaten. Schijnbaar moeiteloos vind ik de vormgeving die voor mijn beoogde kunstwerk het meest geschikt is…
O jee.
Dit klinkt verdacht veel als inspiratie.