De ‘Scandi-thriller’ is onverminderd populair. Boeken uit het hoge noorden lijken vrijwel altijd aan te slaan en elke uitgever heeft inmiddels wel een of meerdere Scandinavische auteur(s) in het fonds. Een paar jaar geleden was er opeens de jonge Ragnar Jónasson, die doorbrak met zijn Sneeuwblind. Het was de introductie van agent Arí Thor, die in IJsland zijn weg moet vinden. Hij won er de ThrillZone Award voor Beste Vertaalde Thrillerdebuut mee. Uiteindelijk verschenen en meer boeken in de Duister IJsland-reeks.
Nu is Reykjavik, een boek dat losstaat van die reeks. En Jónasson heeft een co-auteur; Katrín Jakobsdóttir. En dat is niet de minste. Ze is de premier van IJsland. Daarmee treedt Jónasson in de voetsporen van bijvoorbeeld James Patterson, die al eens een boek met ex-president Bill Clinton schreef.
In Reykjavik is het 1956. De vijftienjarige Lára heeft een vakantiebaantje bij een echtpaar thuis op het kleine eiland Viðey, net voor de kust van de IJslandse hoofdstad Reykjavík. Ze verdwijnt spoorloos. Agent Kristjan duikt in de zaak, maar weet Lára niet terug te vinden.
1986. De zaak rondom Lára is nooit opgelost. Journalist Valur Robertsson is op zoek naar een doorbraak voor zijn carriere. De verdwijning van Lára is een IJslandse open wond en dus een perfect onderwerp voor een artikelenreeks. Zo gezegd, zo gedaan. Hij komt op het spoor van nieuwe aanwijzingen, maar er is duidelijk iemand niet blij dat de zaak ‘heropend’ is…
Van IJslandse thrillerauteurs weten we dat ze sober en doelmatig met woorden omspringen. Ragnar Jónasson is daar een lichtend voorbeeld van; hij gebruikt geen woord teveel, maar weet toch altijd indruk te maken met zijn gedetailleerdheid. In Reykjavik hanteert hij wederom deze stijl, die ingetogenheid ademt. Het boek telt 280 pagina’s en dat komt omdat de IJslander to-the-point is. Hij neemt Jakobsdóttir duidelijk mee op sleeptouw, want de passages die zij schreef, zijn niet te onderscheiden van die van Jónasson en dat is een compliment waard. Hierbij geldt wel; de liefhebber van heftige, snelle scenes met veel bloed is bij Jónasson aan het verkeerde adres.
Ook de plot lijkt in eerste instantie conventioneel. Een nooit opgeloste verdwijningszaak is een ode aan wijlen Stieg Larsson, die dit briljant opvoerder in Mannen die vrouwen haten. Maar het duo dat aan de lat staat voor Reykjavik kan er ook wat van. De lezer staat voor een raadsel; wat is er in ’56 gebeurd met Lára? Is ze omgebracht, ontvoerd, zelf verdwenen? Pas aan het eind van het boek is er duidelijkheid en tot die tijd puzzel je mee met Robertsson en zijn kompanen. Daarbij zijn Jónasson en Jakobsdóttir niet vies van een stevige plottwist, die ze ook weer op de kenmerkende sobere wijze tentoonspreiden.
Waar de auteurs ook dankbaar gebruik van maken, is de tijdsgeest. Het leeuwendeel van Reykjavik speelt zich af in 1986, in de nadagen van de Koude Oorlog. Er is geen mobiele telefonie, geen email en dus zullen de speurders gebruik moeten maken van de middelen die hen toen ter beschikking stonden. Daarbovenop komt dat Reykjavik het toneel is van vredesbesprekingen tussen Raegan en Gorbatsjov, wat deze sfeer nog extra onderstreept.
Reykjavik is een heerlijke Scandi noir-thriller waarin Jónasson met zijn eigen, kenmerkende stijl nogmaals laat zien de IJslandse kroonprins van de whodunnit te zijn. Een echte aanrader.